1. Maak een ruim plantgat van 50 à 60 cm diameter.
  2. Meng de uitgegraven grond en 'verbeter' hem. In lichte grond (zandgrond) meng met potgrond voor beplanting, in zware kleigrond meng potgrond met fijn zand.
  3. Het is aan te raden een boompaal bij de jonge boom te zetten. Als paal en boom geplant zijn, moet de paal net tot onder de kruin van de boom komen. Zet de paal aan de windzijde; zuidwest. Spreid de wortels van bomen met kale wortels goed uit, zorg dat de worteleinden plat liggen (ze mogen niet langs de wanden omhoog staan). Dat remt de uitgroei.
  4. Vul het plantgat voor de helft met plantaarde. Let erop dat bij het vullen van het gat de grond goed tussen de wortels terecht komt. Volledig vullen en stevig aandrukken van de aarde.
  5. Geef flink water. De grond in het plantgat mag kletsnat worden.
  6. Gebruik een boombinder die in 8-vorm om de stam en paal heen bindt.
  7. Blijf de boom het eerste seizoen na het inplanten regelmatig water geven. Graaf een stukje regenpijp in, daar kun je als in een trechter water ingieten dat vanzelf naar de wortel sijpelt.
  8. Hou de eerste jaren, rond je jonge boom een ruime cirkel onkruidvrij en grasvrij, daar bij aanplant van de boom deze boomspiegel af te dekken met een mulchlaag.
  9. Fruitbomen plant men tot juist onder de entplaats in de grond. Sierbomen plant men tot juist boven de entplaats in de grond.